Het gerecht kende moordenaars van Julien Lahaut en had ze kunnen arresteren
Op 18 augustus 1950 werd Julien Lahaut vóór zijn deur vermoord. Hij was op dat ogenblik volksvertegenwoordiger en voorzitter van de Kommunistische Partij van België. Er is nooit ernstig gerechtelijk onderzoek geweest naar deze politieke moord, zij werd ook nooit volledig opgehelderd. In 2008 vorderde de Senaat unaniem een wetenschappelijk onderzoek naar de feiten, maar onder het mom van bezuinigingen weigerde de regering dit te financieren. Het is Europarlementslid Véronique De Keyser (PS) die met een publieke fondsenwerving er in geslaagd is een onderzoek naar de moord te laten uitvoeren door het Studie- en Documentatiecentrum Oorlog en Hedendaagse Maatschappij (CEGESOMA). De drie betrokken wetenschappers hebben in 2014 hun resultaten bekendgemaakt.1 De opdrachtgever van de moord is nu eindelijk bekend: André Moyen (1914-2008), de toenmalige nummer twee van de SDRA, een afdeling van de Belgische militaire inlichtingendienst. Het boek biedt echter nog veel meer informatie; laten wij proberen de meest belangrijke er uit te halen.
De Koude Oorlog en de Koningskwestie
De moord op Lahaut vond plaats in een bijzonder gespannen politieke context, zowel nationaal als internationaal. België kwam net uit een zware crisis, de Koningskwestie. De ‘Koning-Verrader’ Leopold III was teruggekeerd naar België, nadat in een volksraadpleging in maart 1950 een kleine meerderheid zich daarvoor had uitgesproken. De steden waren tegen zijn terugkeer uit ballingschap, maar het platteland, toen een meerderheid van de bevolking, had ermee ingestemd. Toch hield daarmee de strijd tegen de koning die Hitler de hand had geschud niet op. De spanning steeg; vier arbeiders, onder wie drie oud-verzetsstrijders, werden door de rijkswacht doodgeschoten in Grâce-Berleur, bij Luik. De grote mars op Brussel, op 1 augustus, dwong Leopold om af te treden ten gunste van zijn zoon, Boudewijn. Deze overwinning sterkte de republikeinse gezindheid, en tijdens de eedaflegging van de jonge vorst, op 11 augustus 1950, klonk door het parlement de kreet: “Vive la République!”. Dat zou Julien Lahaut geweest zijn, een communistische volksvertegenwoordiger. De volgende dag werd hij vermoord op de drempel van zijn woning.
Het is echter niet, zoals men lang gedacht heeft, die kreet die aan de basis lag van de moord. De wereld zat toen volop in een ‘koude oorlog’ tussen het socialistische kamp, geleid door de Sovjet Unie, en het kapitalistische kamp, geleid door de Verenigde Staten. Deze Koude Oorlog dreigde te ontsporen tot een derde wereldoorlog. In juni 1950 botsten de twee blokken gewapenderhand in de Korea-oorlog.
In de Verenigde Staten zelf had de regering in februari 1950 aan de autoritaire senator McCarthy buitensporige macht verleend om een heksenjacht te voeren tegen de ‘roden’. In dezelfde periode (14 juli 1948) werd Palmiro Togliatti (de voorzitter van de Italiaanse PCI) zwaargewond toen hij in het hoofd werd geschoten. Kort na de moord op Lahaut, ontsnapte Jacques Duclos, een van de leiders zou worden van de Franse PCF, aan een aanslag (10 oktober 1950). Jorge Calvo, de secretaris-generaal van de communistische partij van Argentinië, had dat geluk niet; hij werd gedood in 1951.
De moordenaars van Lahaut voerden een zelfde strijd. Hun ‘oorlogsdaad’ moest een gewelddadige reactie uitlokken van de communisten, wat de regering dan een argument zou opleveren om hen buiten de wet te stellen. Zo hoopten zij de communistische partij te vernietigen, iedereen uit te schakelen die zij beschouwden als handlangers van de Sovjet-Unie, en een autoritair regime te installeren.
Een verknoeid onderzoek
Al heel gauw stagneerde het gerechtelijk onderzoek. Er werden enkele Leopoldisten in verdenking gesteld, maar men vond geen bewijzen, en het onderzoek leidde tot een buitenvervolgingstelling in 1972. Een nota van de Staatsveiligheid aan de onderzoeksrechter, een maand na de moord, noemde François Goossens de moordenaar, maar de gerechtelijke politie van Brussel legde die verdenking opzij. Hij zou slechts een fantast zijn, die niets met de zaak te maken had.
Tien jaar later zijn het journalisten, en niet de politie, die het onderzoek verderzetten. Een televisiereportage van Maurice De Wilde en het boek van Van Doorslaer en Verhoeyen2 schuiven de naam van Moyen naar voren, samen met drie met naam genoemde schutters, allen inwoners van Halle. In 2002 volgt nog een reportage in de geschreven pers, en in 2007 een reportage op Canvas. Dat alles, samen met de publieke fondsenwerving, verplicht de minister van Wetenschapsbeleid een nieuw onderzoek op te zetten. Dat start in 2011, en leidt tot het boek van CEGESOMA.
Dankzij de journalisten en de historici kende men reeds de identiteit van de vier moordenaars: François Goossens, Jan Hamelrijck en de broers Alex en Eugène Devillé. Allen komen zij uit Vlaams extreemrechts. Hoewel zij geen directe bekentenissen of materiële aanwijzingen hadden, konden de onderzoekers toch de verantwoordelijkheid vaststellen van het BACB-netwerk3. En dat was zeker niet, zoals wij zullen zien, een groepje geïsoleerde doders.
Men kende reeds de opdrachtgever: André Moyen. In de jaren 1930 was hij informant voor de Sûreté militaire, later werkte hij in de anticommunistische sectie van die dienst. Hij had een private inlichtingendienst geleid, Milpol. Die was voortgekomen uit het Athos-netwerk van conservatieve oud-verzetslieden; daarin zat ook een gespecialiseerde groep, het Belgisch Anticommunistisch Blok (BACB). De groep van Moyen en de overheidsdiensten spanden trouwens nog meer samen: de gerechtelijke politie van Brussel bezit talrijke verslagen van schaduwacties, uitgevoerd door agenten van Moyen.
Moyen werd gefinancierd door het kruim van het Belgische kapitalisme. De Société Générale (Herman Robiliart) en Brufina (de financiële holding van de Bank van Brussel, van baron de Launoit) betaalden hem voor het aanleggen van een register van leden van de communistische partij. Zo wilden zij voorkomen dat FN Herstal, Forges de Zeebrugge, ACEC, de steenkoolmijnen, … communisten zouden aanwerven. Union Minière had Moyen gevraagd een anticommunistische sectie op te richten in Congo (Crocodile-netwerk) om daar verdachten te registreren. In ruil bezorgde het latere Umicore hem een kantoor in de Komediantenstraat in Brussel (het huis is nog steeds eigendom van het bedrijf).
De moord was al lang voorbereid
Het BACB had reeds in mei 1948 het plan om Lahaut te doden, maar dat werd opgegeven omdat een lid van de groep te loslippig was geweest. Gelukkig voor hen was de inspecteur van gerechtelijke politie die verantwoordelijk was voor de afhandeling van de aangifte, zelf een lid van het netwerk. De onderzoekers van CEGESOMA weten niet of Moyen op eigen houtje handelde of in opdracht. Maar is dat echt belangrijk, als je kijkt naar de reikwijdte van het netwerk en naar de bescherming die het genoot? De Staatsveiligheid kende het BACB: een verslag uit 1948 van de gerechtelijke politie van Brussel bevestigt het bestaan van hun lokaal. Een andere nota, van 12 november 1949, identificeert Moyen en Goossens als de oprichters van het BACB, en stelt vast dat zij bereid zijn om anticommunistische aanslagen te plegen. “Goosens [-] had de bedoeling om de brug naast het gedenkteken4 op te blazen, opdat de communisten de schuld zouden krijgen. [-] Goosens F. heeft bovendien verklaard dat het BACB hier, in Antwerpen, al goed ingeplant is en dat, indien nodig, de beweging over allerhande militair materieel kan beschikken, zoals mitrailleurs, granaten en zelfs tanks !!!”. De man vermeldt ook dat de jongeren- en de vrouwenorganisatie van de KPB al geïnfiltreerd zijn. Minstens drie leden van de groep waren lid van de communistische partij; zij werden ontmaskerd eind 1950. Het BACB fotografeerde overigens ook deelnemers aan communistische manifestaties. Dit fotoalbum bevindt zich vandaag in de archieven van de militaire inlichtingendienst.
De minister was op de hoogte
Een andere onthulling is het bewijs van de samenzwering tussen Moyen en de ministers uit die periode. Moyen zond zijn ‘maandelijkse aantekeningen’ (elfhonderd stuks, tot in 1961) aan de top van Brufina (Marcel De Roover), en van de Société Générale (Herman Robiliart) en aan de minister van Binnenlandse Zaken (1949-1950), Albert De Vleeschauwer (CVP).
Drie dagen voor de moord op Lahaut had Moyen, alias le capitaine Freddy, het over clandestiene strijd en bezet grondgebied. De meest opmerkelijke nota kwam echter dertien dagen na de aanslag, op 31 augustus: “De terechtstelling van Lahaut [-] ging tenslotte niet om een agent van de USSR, waartegen wij in oorlog zijn via tussenpersonen [-]. Het is een misdaad, dat is onweerlegbaar en het is te betreuren dat wij reeds zo ver gekomen zijn, maar zij die gehandeld hebben menen dat het tijd is om de verantwoordelijken bij ons wakker te schudden en aangezien dezen geen maatregelen willen nemen tegen de vijfde kolonne, heeft men ze in hun plaats genomen. Tant pis, zeggen de uitvoerders, als op hun beurt enkele leidinggevenden terechtgesteld worden als represaille; als zíj hun plicht hadden gedaan, hadden wij niet zulke radicale maatregelen hoeven nemen.” Moyen sprak dus namens “zij die gehandeld hebben”; hij gaf feitelijk toe dat hij ze kende. Dit is informatie waarover justitie beschikte. En ondanks wederzijds respect en steun verhulde hij nauwelijks zijn bedreigingen aan de minister en diens slappe administratie. (De eerste minister had tevergeefs geprobeerd communisten te weren uit openbare dienst, maar hij was er wel in geslaagd de vertegenwoordiger van de KPB in de Raad van State te verwijderen.)
Ook in zijn nota aan de minister kondigde Moyen nieuwe aanslagen aan en hij bedreigde zelfs diegenen die ernstig de moord zouden willen onderzoeken: “Wij kunnen hier aan toevoegen dat de actiegroep die zo spreekt, bevestigt dat hij zal doorgaan tot de dag waarop de regering besluit om zelf een eind te stellen aan de acties van de vijfde kolonne van de Sovjets. Lalmand [de secretaris-generaal] en Terfve [de nummer twee van de KPB] zijn nu in het vizier, net als Vanden Branden in Antwerpen [een communistische dokwerker en vakbondsmilitant]. En men is vastbesloten om zelfs maatregelen te nemen tegen de magistraten die zich te ijverig zouden tonen om de dood van die ‘verraders’ te wreken. Niets hebben zij gedaan tegen de onruststokers en de saboteurs die iedereen kent; zij hebben niets gedaan tegen de socialistische samenzweerders die de veiligheid van het land in gevaar hebben gebracht; dat zij er nu maar niet aan denken om te oordelen in één richting.
Zo zullen wij verder zonder enig commentaar rapporteren over de voornemens die leven in het milieu dat wij verantwoordelijk houden voor de terechtstelling van Lahaut: in ieder geval gaat het om een apolitieke, zelfs antipolitieke, groep van onbaatzuchtige patriotten, die eerst dacht pas in het strijdperk te treden na de Sovjetbezetting. Het gaat om een soort synarchie5 met mensen tot in de meest gesloten kringen, en voor wat het geval Lahaut betreft, zelfs tot bij de gerechtelijk onderzoekers.”
En inderdaad, er kwamen steeds meer anticommunistische acties. Op 23 en 26 maart 1951 arresteerde de politie buitenlandse afgevaardigden op het Tiende Congres van de KPB; het slotfeest werd verstoord, net zoals een bijeenkomst in de Brusselse Magdalenazaal achteraf. Een bom ontplofte in de Salle du Stadium, net voor een bijeenkomst van Femmes pour la paix. Een ander springtuig werd tijdig ontdekt in de hoofdzetel van de KPB. Op 27 augustus werd een zelfde type wagen als bij de moord op Lahaut ingezet bij een gewapende overval midden op straat. Daarbij werd de tas geroofd van een partijmilitante, Frederika Stern. Die tas zat vol documenten van de KP, die in de handen belandden van Moyen, die ze gebruikte om zijn vrienden te informeren. Zo ging de samenwerking tussen de privé inlichtingendiensten van Moyen en de Staatsveiligheid door. Duizenden mensen (veertig tot vijftig duizend volgens Moyen) werden ongemerkt geregistreerd.
Moyen zelf werd zes keer ondervraagd, ‘zonder dat er iets gevonden werd’. Het onderzoek naar de moord op Lahaut liep dood.
De rol van de staat
Nu weet men dus dat het ministerie van Binnenlandse Zaken op de hoogte was. Het schijnt dat dit ook geldt voor de eerste minister, net zoals voor de gerechtelijke politie van Antwerpen, Liège, en vooral Brussel. Het lijkt er ook op dat eerste minister Joseph Pholien, die Moyen kende, druk heeft uitgeoefend om een klacht van de Staatsveiligheid tegen hem te klasseren.
Waarom deze bescherming? De groep van Moyen beschikte over wapens en zenders. Wie heeft die geleverd? Hebben zij die gekocht met eigen middelen? De ondernemingen die hen steunden, zijn daar niet mee opgehouden na 1950. Herman Robiliart (Union Minière) scheurde zorgvuldig de passage over de moord op Lahaut uit het maandelijkse rapport van Moyen. De leden van het BACB-netwerk ondervonden geen enkel gevolg van de onrust na de moord: zij wisten dat zij beschermd werden. Sterker nog, Moyen bleef contracten binnenhalen. In 1962 leidde hij zelfs de Marokkaanse en de Belgische tak van Group 4 Securitas, de fameuze beveiligingsfirma die nog steeds bewaking levert voor talrijke grote namen.
De onderzoekers nu wijzen op de synarchie voor een verklaring voor de stilzwijgende medeplichtigheid van een deel van de politieke wereld, van de politiediensten en van ondernemingen die de moordenaars van Lahaut beschermden. Dit soort van solidariteit ging zelfs zover dat een deel van de talrijke gerechtelijke politiediensten, die van ver of van nabij bij het netwerk betrokken waren in Liège, Antwerpen, en vooral Brussel, het werk van de onderzoeksrechter ondermijnde. Deze anticommunisten, conservatief en autoritair, hadden het moeilijk met de nieuwe krachtsverhoudingen die ontstaan was uit het België van het verzet. De socialisten moesten zich marxisten noemen om te kunnen rivaliseren met de communisten; de vakbonden waren uitermate strijdbaar en zij hadden, na de sociale zekerheid in december 1944, ook talrijke andere sociale voorzieningen verworven. De politieke richting van België ging overwegend naar links en een bepaalde elite kon dat niet meer verdragen, op het gevaar af de grens te overschrijden van wat nog wettelijk toegelaten was. Zeker speelde de voorbereiding van een oorlog tegen de Sovjet-Unie, die men onvermijdelijk achtte. De Staatsveiligheid en het leger zetten Stay-behind netwerken op, clandestiene paramilitaire groepen die weerstand zouden moeten bieden bij een eventuele Sovjetinvasie. Overal in Europa ontstonden zogenaamde Gladio-netwerken. De versmelting van die netwerken en extreemrechts leidde tot talrijke dodelijke terroristische aanvallen en provocaties om regeringen die men te links vond te destabiliseren. Ook de overvallen van de beruchte Bende van Nijvel mag men nog daartoe rekenen.
En wat blijft er over van deze zaak, 65 jaar later?
De protagonisten zijn overleden. Men moet nog uitzoeken wat de rol was van mensen zoals Marcel De Roover van Brufina, die diep betrokken was in alle anticommunistische netwerken in België. Zijn persoonlijke archief komt ter beschikking … over vijfentwintig jaar. Hetzelfde geldt voor de rol van baron de Launoit zelf, de peetvader van de toenmalige Belgische financiële wereld, voor wie De Roover en Robiliart werkten. Voor de moord op Lahaut hebben echter geen schuldigen geboet. Het lijkt dus dat men nog twee zaken kan eisen om het dossier definitief af te sluiten. Om te beginnen een publieke bekentenis van de overheid, die op elk ogenblik had kunnen ingrijpen om de paramilitaire groep van Moyen te stoppen, en van de erfgenamen van de grote ondernemingen (die nu bij Umicore, GdF Suez Tractebel, ING, … zitten) die de groep willens en wetens hebben gefinancierd, zowel voor als na de moord. Een tweede zou zijn schadevergoeding, materieel of niet, voor de familie van Lahaut.
Er is trouwens niemand die eraan twijfelt dat Julien Lahaut nog generaties van communisten en progressieven zal blijven inspireren. De jaarlijkse herdenking van de moord op noss Julien, op 18 augustus in Seraing, is in een blijvend eerbetoon.
1 Emmanuel Gerard, Françoise Muller, Widukind de Ridder, Wie heeft Lahaut vermoord ? De geheime koude oorlog in België., Davidsfonds, 2014.
2 Rudi Van Doorslaer, Etienne Verhoeyen, De moord op Julien Lahaut, Antwerpen, Meulenhoff/Manteau, 2010 (geactualiseerde heruitgave van het boek van 1985).
3 BACB staat voor Belgisch Anticommunistisch Blok.
4 Het gedenkteken is de IJzertoren, die werd opgeblazen in 1946.
5 Synarchie: een select groepje dat samen heerschappij wil uitoefenen.